line
preventieakkoord mist aandacht

Een weeffout in het Preventieakkoord

donderdag 20 december 2018

OPINIE
Opleiding en rookgedrag hangen sterk samen: hoe beter opgeleid, hoe minder er gerookt wordt. In het Preventieakkoord wordt daar geen rekening mee gehouden en worden alle rokers op één hoop gegooid. Opvallend is ook dat in het Preventieakkoord weinig aandacht is voor interventies voor laagopgeleiden.

Door Frits van Dam en Rob Giebels

Iets minder dan een kwart van de volwassen Nederlandse bevolking rookt. Als het aan de opstellers van het Preventieakkoord ligt, moet dat percentage in 2020 gedaald zijn naar 20 procent zijn en in 2040 naar 5 procent. Het is echter de vraag of die percentages van dit ambitieuze doel in het Preventieakkoord hout snijden. Een onderzoek van het CBS laat zien dat het nogal wat uitmaakt wat je opleiding is. Het percentage rokers varieert van 28,8 procent bij laagopgeleiden (alleen basisonderwijs), tot 14,8 procent bij hoogopgeleiden. Ook bij jongeren zie je een sterk verband tussen hun schooltype en rookgedrag. Vmbo-leerlingen in de eerste en tweede klas beginnen drie keer zo vaak met roken als hun leeftijdgenoten op het vwo.

Verschil in rookprevalentie

Het verschil in rookprevalentie tussen groepen met verschillende sociaal economische achtergrond laat zien dat het geen goed idee is om anti-rookbeleid te baseren op het gemiddeld aantal rokers in de Nederlandse bevolking. Zo is het streven voor 2020 (minder dan 20 procent rokers) in het Preventieakkoord in 2018 al lang en breed gehaald door de hoogopgeleiden. Een ander voorbeeld: het aantal zwangere vrouwen dat rookt, moet in 2020 gedaald zijn van 9 procent naar minder dan 5 procent. Maar ook hier doet zich hetzelfde verschijnsel voor. Van de laagopgeleide vrouwen rookt 22% dagelijks tijdens de zwangerschap, van de hoger opgeleide zwangeren is dit nog niet één procent. Deze doelstelling van het Preventieakkoord is voor hoogopgeleiden dus al lang en breed gehaald. Sterker nog, in het Preventieakkoord is de ambitie dat in 2040 geen enkele zwangere meer rookt, maar dat is nu al bijna het geval bij hoogopgeleide zwangere vrouwen!

Inverse care law

Als je bij het opstellen van anti-rookbeleid uitgaat van een gemiddelde over de hele bevolking en geen rekening houdt met verschillen in de sociaaleconomische status (SES) van rokers , creëer je het probleem dat je in feite nooit het effect van de voorgenomen maatregelen kan beoordelen. Een intensieve internetcampagne om mensen van het roken af te krijgen die voornamelijk aanslaat bij hoogopgeleiden, zorgt bijvoorbeeld voor een daling van het gemiddelde prevalentiecijfer, maar verhult tegelijkertijd dat de lage SES-roker er niets mee opgeschoten is. Het is de ínverse care law, maar dan op het terrein van preventie: zij die het minste behoeft hebben aan dit beleid plukken er de meeste vruchten van.

Publiekscampagnes in Engeland tegen het roken in de jaren ‘70 en ’80 hadden vooral succes bij hoger opgeleiden en veel minder bij lager opgeleiden. Ook in Nederland kennen we zo’n voorbeeld: de invoering van de Tabakswet van 2002 ging gepaard met een forse daling in het roken onder jongeren van havo/vwo-niveau, maar leidde tot een veel bescheidener daling bij mavo/vmbo-leerlingen. 

Opvallend weinig aandacht

In het Preventieakkoord is helaas opvallend weinig aandacht voor interventies specifiek gericht op lager opgeleiden. Laagopgeleiden hebben een slechtere gezondheidssituatie en hun perspectief in termen van leeftijdsverwachting en kwaliteit van leven is aanzienlijk slechter dan die van hoger opgeleiden. Roken speelt daar een belangrijke rol in. Laagopgeleiden verdienen dan ook veel meer gerichte aandacht dan nu in het Preventieakkoord staat.

Weinig effectieve voornemens

Het Preventieakkoord schiet tekort in een analyse van het probleem van een tabaksindustrie die jeugdigen verslaafd wil maken om de sterfte onder haar klanten te compenseren, die zich vooral richt op de jeugd op het VMBO. Het Preventieakkoord zou op basis van die analyse gerichte acties moeten voorstellen, maar die ontbreken. Zoals het er ligt blijft het steken in weinig effectieve voornemens.
De grote verschillen in tabaksgebruik tussen hoog en laagopgeleide rokers en de verschillende aanpak per SES groep die nodig zijn om het roken binnen die specifieke groep terug te dringen, maken het onontkoombaar dat er per SES groep aparte streefcijfers geformuleerd moeten worden. De doelstelling zoals geformuleerd in het Preventieakkoord “ In 2040 rookt minder dan 5 procent van de inwoners van Nederland van 18 jaar en ouder” snijdt zonder die aparte specificatie geen hout.

tags:  Preventieakkoord | SES | rookpreventie | preventie | antirookbeleid | tabaksontmoediging